Elke ochtend moet ik de trein hebben van Amsterdam Centraal naar Utrecht Centraal. De dagelijkse reis die ik onderneem om naar school te komen. Zodra ik op het perron sta, probeer ik automatisch in te calculeren hoe groot de kans is dat ik tussen deze grote hordes mensen een zitplaatsje in de trein kan krijgen. Een oerinstinct binnenin mij schreeuwt dat ik per se MOET zitten. Ik ben niet slecht ter been, ik ben niet ziek of zwak, maar gewoon een beetje egoïstisch. En laten we wel wezen, dat zijn we allemaal als het enige alternatief is dat je een halfuur lang staat te balanceren in een overvolle coupé.
De trein komt aanrijden en ik schuifel stapje voor stapje naar de stippellijn om perfect voor de treindeur uit te komen. Tot mijn grote geluk kan ik precies instappen bij de eerste klas, waarna ik door de coupés naar de tweede klas kan rennen. Tussentijds smijt ik bijna een klapdeur in iemands gezicht en loop ik een korte vertraging op doordat ik mijn excuses aan hem moet aanbieden. Gelukkig zie ik dezelfde paniek in zijn ogen in zijn zoektocht naar een zitplek in de tweede klasse en geeft hij me een knipoog. We zijn op dezelfde missie.
Mijn stress en moeite heeft baat gehad, want ik zit! Niet heel veel later komt er een vrouw naast me staan die naar de stoelen wijst met de vraag: ‘Is dit twee?’ Het is een vrouw van ongeveer zestig jaar. Ze heeft een uitgezakte rimpelige huid van het roken en kort grijs haar dat ze met weinig succes heeft geblondeerd. Het duurt een paar seconden voor ik haar vraag weet te beantwoorden. Is dit twee? Wat is twee? Deze stoelen? Zit ik zo wijdbeens dat ze niet begrijpt dat de stoel naast mij vrij is? Haar vraag is niet echt in duidelijk Nederlands gesteld, en ik ben een beetje verward. Dan begrijp ik dat zij waarschijnlijk hetzelfde avontuur als ik heb afgelegd in de trein en ook uit de eerste klasse vandaan gesprint komt. ‘Ja, dit is de tweede klasse’ vertel ik haar en ze komt naast me zitten.
Je moet begrijpen dat ik naast egoïstisch ook nog erg antisociaal ben als we het over treinen hebben. Het liefste staar ik de hele rit van Amsterdam naar Utrecht doelloos naar buiten of probeer ik alle snapchatfilters op mijn telefoon uit zonder de foto’s daadwerkelijk online te zetten. Dat deze mevrouw vervolgens naast me komt zitten en naar mij zit te koekeloeren en wel erg graag met me lijkt te willen praten, zit ik totaal niet op te wachten. Ik zweer het je op mijn geodriehoek: haar nek staat al de hele reis negentig graden mijn kant op gedraaid.
De eerste twintig minuten van de treinreis loop ik druk te tikken op mijn telefoon en tel ik al mijn 346 armharen. Alleen de laatste vijf minuten van de treinreis moet ik er toch aan geloven, nadat ik uit reflex links naar buiten kijk om te zien of we er al bijna zijn. Ik kijk recht in twee gifgroene slangenogen. Oké, dat is absoluut overdreven, maar ze lijkt ergens wel een beetje op Voldemort met een feestneus. ‘Gelukkig rijdt deze trein wel door’ zegt ze. Ik knik. ‘Ja, want al die springende mensen he, tegenwoordig’ zegt ze. ‘Op het spoor?’ floep ik eruit. Ik realiseer me meteen dat ik nu het kakelende monster heb aangewakkerd door me verbaal te mengen in dit gesprek. ‘Ja, en dat noemen ze dan een aanrijding met een persoon. Maar dat is gewoon zelfmoord, denk ik dan. En het gebeurt steeds vaker he. Kunnen ze die mensen niet gewoon op een fijnere manier laten gaan? Kijk, mensen vinden mij dan ook wel heel progressief en zo, maar je kunt iemand ook gewoon vredig laten sterven met een spuitje. Ik ben zelf ook twee vrienden verloren door een aanrijding met een trein’. ‘Oh ja?’ vraag ik haar. ‘Jazeker, dat was heel erg. Maar nog erger voor de mensen die het moeten opruimen!’.
Terwijl ze verder praat, dwalen mijn gedachten af. Ik denk aan mijn fiets die op Amsterdam Centraal staat en vraag me af of ik hem wel goed heb geparkeerd. Ze hangen dan van die groene kaartjes aan je stuur met daarop een datum. En als je deze dan te lang hebt laten staan, komt er vier man in oranje reflecterende jasjes met een busje en een slijptol om je fiets mee te nemen naar de andere kant van Amsterdam. Krijg ik ook zo’n kaartje om m’n stuur als ‘ie niet goed in het fietsenrek staat? Waar koop je eigenlijk zo’n slijptol? En kun je die oranje jasjes in de was doen? Inmiddels raak ik terug in de realiteit en hoor ik mevrouw Voldemort zeggen ‘…en vanavond maak ik lekker bonenschotel’.
Ik heb werkelijk geen flauw idee hoe het onderwerp van euthanasie naar bonenschotels is geraakt. Dat is wel erg van de hak op de tak. De trein rijdt inmiddels Utrecht Centraal binnen en mevrouw staat op. ‘Fijne dag he, dame!’ roept ze me na terwijl ze met haar knokige beentjes de trein uit snelt. Ik blijf verbijsterd zitten en gniffel even. Als het ooit nog over een vervelend onderwerp als euthanasie zal gaan, zal ik voortaan alleen nog maar aan een verse, dampende bonenschotel denken.